In hoeverre kunnen wij ons inleven in het leven van de ander? En hoe kunnen wij de ander deelgenoot maken van onze cultuur en levenswijze? Het is een vraag die ik deze week meerdere keren in andere vormen voorbij zag komen. En vooral dat dit cruciaal is om elkaar te kunnen begrijpen en met elkaar kunnen samenleven.
Het begon bij het boek van Hadassah de Boer, De vrouw van mijn vader waarin zij een citaat met haar stiefmoeder aanhaalt: ‘Monter en opgewekt vervolgt ze: “Ja, ik ben een trut, hoor. Dat weet ik.” Haar zelfinzicht is een openbaring voor mij. Zij vindt het blijkbaar prima om een trut te zijn. Ik mag dus ook zeggen: Trix is een trut. Dat vinden we allebei fijn. Het is een win-winsituatie.’. De win-win zit in hetzelfde woordgebruik, alleen vraag ik mij af, zonder de waarde van het verhaal in te perken: hebben zij wel dezelfde betekenis van het woord ‘trut’ in deze context.
Deze vraag komt niet uit de lucht vallen, want deze weken ploeter ik mij door meerdere antropologische artikelen en boeken heen, waaronder A woman, a camera and the world of bullfighting. Visual Culture as the production of anthropological knowledge van Sarah Pink (1999). Zij onderzoekt en beschrijft in deze publicatie de cultuur van het stierenvechten in Spanje, waarbij fotograferen een van haar middelen is om de cultuur te doorgronden. Het fotograferen is een gedeelde ervaring met de toeschouwers en fans van het stierenvechten en ook een gedeelde handeling. Haar camera wordt soms door anderen gebruikt en zij wordt zelf een actief onderdeel van de fotografische cultuur rondom het stierenvechten. In die context stelt Pink de vraag of zij nu echt weet wat de intenties zijn van de andere mensen om het stierenvechten op foto’s vast te leggen. Heeft dezelfde ervaring nu ook dezelfde betekenis en heeft zij deze ervaring nu ook echt beleefd zoals de Spaanse toeschouwers en fans?
Vervolgens in Metropolis M het artikel ‘Het kunstsubsidiesysteem: oude oplopende en niet opgeloste spanningen’ door Falke Pisano en Jack Segbars (Metropolis M, nr. 6 2024/25, dec/jan, pp. 91-97). Een verhaal op basis van interviews met verschillende partijen in het kunstenaarsveld. En ook hier het vraagstuk over elkaar daadwerkelijk begrijpen. Kort en bondig samengevat: een kunstenaarsveld dat steeds meer de taal van de subsidieverstrekker en de politieke taal van ondernemerschap overneemt en daarmee uiteindelijk verstrikt raakt in de verschillende betekenissen en gevolgen van de gebruikte woorden. Beginnende met een verschil van betekenis van kunst in onze samenleving.
Pink benadrukt in haar reflectie dat het besef dat zij heeft van de woorden en daden van de ander, een uitdrukking zijn van haar eigen bewustzijn. Makkelijker gezegd: je blijft altijd vanuit jezelf de wereld en de ander bekijken en beschrijven, je kunt nooit volledig de ander begrijpen en de wereld zien vanuit diens ogen.
Uiteindelijk komt naar voren dat wij gezamenlijk in een wereld zijn beland, waarin het echt luisteren naar de ander op de achtergrond is geraakt. Echt luisteren gaat over het teruggeven wat de ander zegt, waarbij je nagaat of je beide spreekt over hetzelfde. Dat we weer tijd nemen voor de ander en leren van elkaar. Dan pas kun je spreken over een win-winsituatie, waarbij een trut een trut is. Dat vinden wij dan allebei fijn.
©Foto: KaperGerlings Instituut. Werk: Eve Ariza, Murmuri, 2017