In de huidige spanning rondom de woningnood, is de kans groot dat er ad hoc beslissingen worden genomen met grootschalige gevolgen. Eén daarvan is bijvoorbeeld de tijdelijke woningen waar minister Hugo de Jonge graag op vooruitloopt. Of de beperkingen in de inspraakrondes, die zijn ministerie eveneens onderzoekt. Deze beperkingen en snelle oplossingen zorgen makkelijk voor langer termijn gevolgen, waaronder segregatie binnen de gemeenschap.

Laat ik voorop stellen, geen van beide plannen zijn op grote schaal ingevoerd. Daarnaast laat de komende omgevingswet (die al bijna 20 jaar in de startblokken staat) zien hoe moeizaam grootschalige wetswijzigingen in de ruimtelijke ordening zijn. Wat wel gebeurd, is dat er wordt gezocht naar oplossingen die uiteindelijk het probleem complexer maakt.

Het onbedoelde bijeffect van de huidige plannen is segregatie op een grote schaal. Het meest voelbaar wordt dit met de tijdelijke woningbouw. Het hogere segment valt buiten deze tijdelijke woningbouw. Denk daarbij aan vrijstaande woningen, twee-onder-een-kap en de duurdere rijtjeswoningen alsook de duurdere appartementenblokken. De tijdelijke woningen worden eerder ingericht voor de goedkopere woningen, tijdelijke huurcontracten (wat noodzakelijk is om de woningbouw als tijdelijk te kunnen bestempelen) en in het goedkopere segment (niemand zal een dure woning betalen als deze binnen korte tijd moet verdwijnen, ook niet in het duurdere huursegment).

Stap twee in dit proces is de ligging en faciliteiten. Tijdelijke woningbouw is gebaat bij aanwezigheid van voldoende voorzieningen, dat verschilt niet met iedere andere woning of kantoor. Maar tijdelijkheid betekent dat ook de voorzieningen een tijdelijkheid bedienen. Daarom is aansluiten op bestaande voorzieningen goedkoper, beter vol te houden en maakt de woningen interessanter voor de beoogde bewoners. Er is meer te halen voor hen in de buurt. Maar ja, dat maakt het tijdelijke concept lastig, want wonen in een fijne buurt maakt dat je minder snel weg wilt gaan en de woning een meer permanent karakter gaat krijgen.

Bovendien betekent bouwen bij bestaande voorzieningen dat je gaat werken met het concept van inbreiding: nieuwbouw tussen bestaande bouw. Dit concept wordt door veel stedenbouwkundigen en planologen als een succesvolle werkwijze beschouwd, want je haakt aan op bestaande voorzieningen (ook de ondergrondse zoals riolering, waterleidingen en bekabeling). Inbreiden betekent ook veel inspraakronden met bestaande bewoners in de wijk waar de nieuwbouw komt. Daar kom ik zo nog even op terug.

De vraag is dus: waar komen deze woningen nu te liggen? In een buitenwijk, op een braak stuk terrein of in de bebouwde omgeving? Snel bouwen kan eigenlijk alleen op braakliggende terreinen, nabij industrie of bedrijven en zonder al te veel inmenging van belanghebbenden (zoals bij inbreiding wel het geval is). In de praktijk ontstaat dan een sociale segregatie. In Nederland heeft al een culturele verandering plaatsgevonden dat ons succes wordt afgelezen aan het gegeven of je wel of niet een eigen huis kunt kopen. Bewoners van een sociale huurwoning worden sneller weggezet als niet succesvol, minder slim en verbonden met sociale problematiek. Wonen in een (sociale) tijdelijke huurwoning heeft daarbij de negatieve gevoelswaarde dat je ook nog eens ongewenst bent, want je moet weer snel weg. Daarnaast, als de woning ver weg van voorzieningen is gelegen, is de boodschap dubbel: je bent geen verdere investering waard. En bovendien, veel van deze tijdelijke woningen zijn niet goedkoop. Dus met een stevige huur is opbouwen van een spaarvermogen ook moeilijker voor velen.

Bovenop deze tijdelijke woningbouw wil de minister zorgen dat de inspraak mogelijkheden beperkt worden. Dat kan helpen bij inbreiding. En ook hier zie ik een verdere segregatie binnen onze samenleving. Bouwbedrijven, woningbouwverenigingen, belangenbehartigers worden veelal vooraf aan de planvorming betrokken bij ontwikkelprojecten. Bewoners komen vaak aan het einde van het traject. De inspraakrondes zijn daarmee het sluitstuk van de planvorming. Het is de partijen dan alles aangelegen om de invloed van bewoners te beperken. Met deze inperking van de inspraak mogelijkheden en vervolgprocedures zet de ministers de (buurt)bewoners buiten spel. Frustratie, wantrouwen richting overheid en uiteindelijk nog meer weerstand tegen nieuwe plannen is het vervolg. In dit geval krijg je een proces dat zij die via netwerken betrokken zijn bij de planvorming of hoge juridische kosten kunnen maken om plannen alsnog te beïnvloeden staan een streepje voor op hen die deze mogelijkheden niet hebben. Overheden en bedrijfsleven kiezen daarom ook sneller voor inbreiding bij sociale achterstandwijken, omdat daar de weerstand minder moeilijk is. En bovendien, het toevoegen van duurdere woningen in een verarmde wijk zorgt op papier dat de wijk welvarender wordt. Dat scoort goed op de politieke succesladder.

Wat te doen denk je dan misschien. Er zijn al vele boeken en praktische handleidingen geschreven over burgerparticipatie (burger vind ikzelf ook zo'n naar woord in deze context, alsof de ambtenaar geen burger is en het versterkt het wij-zij denken) en ook binnen de huidige wetgeving zijn er voldoende handvatten om vroegtijdig met buurtbewoners en potentiële komende bewoners te praten over wensen, verwachtingen en haalbare realiteit. Een ander handvat is om constant als betrokken partij bewust te blijven van de vele zienswijzen, andere culturele ideeën en wensen en de gevolgen van samenwonende groepen binnen een klein stukje grondgebied. Want de Nederlandse woningcrisis draait niet alleen om het vinden van een onderdak. Het gaat feitelijk meer over het mogen meetellen op de sociale ladder van volwaardig deelnemer aan onze kapitalistische samenleving.