Staatssecretaris Uslu van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 7 februari antwoord gegeven op kamervragen van kamerlid Lucille Werner rondom de bedreiging van toekomstige monumenten van na 1965 en voor 1990. De antwoorden van Uslu zijn ronduit positief over de wens tot het behoud van bijzondere ontwerpen en zij heeft de Rijksdienst opdracht gegeven om hiermee aan de slag te gaan. Positief alom natuurlijk, terwijl ik huiverig ben over de haast waarmee alles beschermd moet worden en of we niet te snel handelen vanuit een verzamelwoede.

Laten we beginnen met de basis van het monumentenconcept. Midden jaren '20 kende Nederland een sterk sloopbeleid in de historische binnensteden en een uitbreidingsbeleid in het buitengebied met spoorlijnen en autowegen. Daarbij raakte steeds meer bijzondere gebouwen in het gedrang, net als unieke stukken natuurgebied. Vanuit vrijwilligersorganisaties en vakverenigingen werd actief ingezet op behoud en dat leidde tot bijvoorbeeld Natuurmonumenten en Bond Heemschut samen met vele andere organisaties. Beschermen dat wat wij nog hebben was het motto. In de jaren '60 en '70 volgde een tweede sloopdreiging en mede met behulp van de krakersbeweging een hernieuwde opleving van de monumentenzorg en natuurbeheer. Behoud en beheer dat wat wij nog hebben was opnieuw het motto.

Nu zijn wij in een periode beland, dat wij veel behouden en beheren van vroeger tijden. Veelal unieke gebouwen, uitzonderlijke stukken natuur en bijzondere ensembles (denk aan vele stads- en dorpsgezichten, de waterlinies en de Amsterdamse grachtengordel). Nu veelal de oude gebouwen wel beschermd zijn, lonken daar de nieuwere ontwerpen. Rond 2000 was dat de na-oorlogse wederopbouw architectuur en nu wordt er gesproken over de architectuur die hen opvolgde na 1965. De zo moeizame term 'Post 65', soort van pensioenleeftijd.

Wat al zichtbaar werd met de na-oorlogse architectuur en nu nog dominanter gaat worden met de volgende categorie is het gebrek aan draagvlak of liefde voor de ontwerpen. Over het algemeen genomen werkt het in smaak als volgt: de ontwerpen uit de eigen periode zijn modern, vooruitstrevend, die van jouw ouders oud en achterhaald en die van jouw grootouders geliefd, schattig en het waard om bewaard te worden. Onze persoonlijke kleuring wordt belangrijk. Met redelijk objectieve criteria, probeert de Monumentenwet hier het subjectieve smaakelement weg te laten. Maar dit smaakelement meldt zich al voordat de criteria komen. Namelijk bij de voorselectie, welke gebouwen zijn het waardig om beoordeeld te worden of zij monument mogen worden?

En hier wringt de schoen. Want bedoeld en onbedoeld, die voorselectie wordt gemaakt door een kleine kring van mensen. Ambtenaren, liefhebbers van de architectuur en belangenbehartigers maken de selectie. De buitenstaanders horen de einduitslag. De selectiecriteria draaien om relevantie voor het historische verhaal, het type gebouw, ruimtelijke spreiding, spreiding in tijd, het type ontwerper en zowel alledaagse als exceptionele objecten. Dit zijn criteria die passen bij een verzameling, denk aan de stamboom voor katten of paarden, het beschrijven van een schilderijencollectie en de prijzen met betrekking tot wijnen en champagnes.

Concreet, de gekozen gebouwen staan symbool voor een ontwikkeling in een vakgebied, zoals het vakgebied naar zichzelf kijkt. Niet omdat het gebouw decennia of beter eeuwen heeft doorstaan. Niet omdat de gebouwen een landmark zijn geworden voor de buurtbewoners, niet omdat hier 150 jaar geleden om gevochten is, niet omdat het gebouw daadwerkelijk zeldzaam is zijn soort is geworden. Juist alleen omdat een kleine groep onbedoeld de eigen voorkeuren naar voren schuivt, die om welke reden dan ook, naar de criteria worden toegeschreven. Praktisch is het risico dat deze groep bepaald voor de rest wat zij mooi of bijzonder moet vinden.

Mijn voorkeur is om niet te werken met het concept van monument bij een groep gebouwen dat net 50 tot 30 jaar overleefd heeft. Wel kun je de vele bouwwerken en structuren aanstippen die interessant zijn als toonbeelden van ons verleden. Maar laat de gebouwen nog even werken, laat die verbouwing gebeuren, laat de gebruiker en buurtbewoner verliefd worden op het ontwerp en laat er enkele slopen. Geef vernieuwing ook de ruimte en laat je niet vastzetten in een behoefte om de gebouwenverzameling zo compleet mogelijk te laten zijn. Want verzamelen kan ook met bouwtekeningen, maquettes en beschrijvingen. Voorkom dat je vanuit een vakgebied specifieke selecties maakt en daarmee velen uitsluit omdat zij zich niet kunnen herkennen in de keuzes. De kracht van monumenten zit niet in de naam van de architect, de naam van de opdrachtgever, de verspreiding over Nederland of type gebouw. De kracht van een monument zit in de liefde die mensen hebben voor het gebouw, het gebied of de wijk, de vele persoonlijke verhalen die verbonden zijn aan de plek en de verbinding met onze geschiedenis die verder gaat dan onze ouders. Want grootouders ontwerpen worden pas als mooi ervaren, die van de ouders zijn oud en achterhaald.