De Raad voor Cultuur bracht op 2 april haar advies uit aan de Minister van Cultuur over de eisen voor de Culturele Basisinfrastructuur voor de periode 2025 - 2028. Opvallend in dit advies is de nadruk op de selectiecriteria die niet kunst of cultureel zijn, namelijk duurzaamheid, good governance, diversiteit en inclusie. Criteria die steeds verder zorgen voor uitsluiting van kleinere organisaties van deze grote 4-jarige subsidieregeling en ook een wezenlijke grootstedelijke benadering is van het culturele veld.
De concrete wijziging in het voorstel van de Raad is dat de aanvragers (en latere ontvangers) nu aangeven hoe zij voldoen aan de 4 criteria en niet meer mogen aan komen zetten met een plan om hieraan te gaan voldoen. Een logische stap, aangezien de huidige ontvangers, alsook de potentiële ontvangers, al langer bezig zijn met het maken van de stappen. Ikzelf zat eerder aan de ontvangende kant van de susbidiestromen en weet dat de cultuursector feitelijk al zo'n 20 jaar bezig is met het verbeteren en professionaliseren van haar werkstructuren. Dat de sector nu wel toe is aan consolidatie, is misschien ook wel laat te noemen.
Wat ik ook zie en heb ondervonden in mijn werk aan deze subsidie-ontvangende zijde is de soms onhaalbare eisen vanuit de randstedelijke subsidieverstrekkers. Of beter gezegd, het proces waarin organisaties met een kleiner budget steeds meer en sneller buiten de boot vallen van deze structurele subsidiestromen. Dit is een onbedoeld proces, eentje die indruist tegen de eigen criteria, namelijk diversiteit en inclusie. Want wat is er dan nu aan de hand?
Een korte toelichting, de Culturele Basisinfrastructuur (BIS) is in het leven geroepen om de culturele sector meer zekerheden te bieden in de stroom van subsidies, regionaal overstijgende culturele partijen structureel te ondersteunen én te zorgen dat deze regionale partijen de lokale cultuur ondersteunen met opleidingsplekken, cultuureducatie en samenwerkingsverbanden. Ook zitten 5 sectorondersteunende partijen binnen deze regeling die adviseren (en soms ook helpen) bij digitalisering, archivering, debat, statistiek en ondernemerschap. De subsidieregeling heeft betrekking op de podiumkunsten, beeldende kunst, film, letteren, ontwerp, cultuureducatie en -participatie en regionale musea en ontwikkelfunctie.
Bij de introductie van de BIS en de latere toekenningsronden kwam al kritiek vanuit de sector, vooral vanuit de buiten randstedelijke organisaties. Zij visten snel buiten de boot. Dankzij fusies, lobbywerk (vanuit de gehele cultuursector) en het inspringen van provincies, werden ook regionale partijen opgenomen binnen deze regeling. Denk daarbij aan het Zuidelijk Toneel, het Noord Nederlands Toneel, De Zeeuwse Museumstichting en het Fries Museum. Ook zijn er grotere samenwerkingsverbanden, zowel in de provincie als in de Randstad (bijvoorbeeld het Amsterdam Museum samen met het Frans Halsmuseum en de samenwerking van 6 Brabantse musea die gezamenlijk 1 subsidie ontvangen).
En dan de komende ronde, waarbij de vier criteria een leidende rol gaan nemen: duurzaamheid, good governance, diversiteit en inclusie. Good governance is wezenlijk een organisatietraject, waaraan naar mijn idee iedere organisatie aan behoort te voldoen. De Raad van Cultuur heeft daaraan ook de bestaanszekerheid van een organisatie gekoppeld, niet onbelangrijk als je voor vier jaar een subsidie wilt verstrekken. Dat makers ook goed betaald worden, is ook een onderdeel van dit punt.
Moeizamer is duurzaamheid, want wat is duurzaam? Die bestaanszekerheid is ook iets duurzaams. En een betonnen gebouw is duurzamer dan een houten gebouw, of het duurzamer is voor ons klimaat is wezenlijk een andere vraag over duurzaamheid. Culturele partijen die in de randstad werkzaam zijn, hebben meer subsidiemogelijkheden alsook zakelijke partnerschappen die kunnen helpen bij het bereiken van een klimaatneutraal gebouw dan partijen in bijvoorbeeld Drenthe. Sponsorschappen zijn hoe dan ook pittiger voor buitenrandstedelijke organisaties. Dus als duurzaam een criterium wordt, hoe ga je om met de ongelijke kansen om die duurzaamheid te realiseren. Los van het gegeven dat een organisatie het gebouw misschien niet in bezit heeft of de medewerkers (en bezoekers), vanwege het regionale karakter, meer moeten reizen (en daardoor meer stikstof uitstoten).
En dan diversiteit en inclusie. Toen ik lid was van de Raad van Toezicht in een provinciale organisatie voor kunst- en cultuureducatie kwam dit vraagstuk vaker op tafel. Wat beschouwen wij onder diversiteit en moeten wij ons aanbod aanpassen op diversiteit en inclusie als de doelgroep zelf eigenlijk zeer exclusief is, overwegend wit? De betere vraag kwam naar voren: zonderen wij hen die anders zijn niet meer uit, door ons programma aan te passen op hen? Het tegenovergestelde effect lijkt mij dat. En de kunst is toch al een veld waarin anders zijn wordt benoemd, verbeeld en ervaren? En waarin andere culturen en identiteiten op een speelse manier binnen komen.
Om te voldoen aan criteria als duurzaamheid, diversiteit en inclusie zijn de omstandigheden net zo belangrijk als de wil om hieraan te voldoen. De intentie is nu niet meer voldoende, de ontvanger moet aan de eisen voldoen. Ondanks een relatieve witte bevolking is diversiteit een vereiste. Duurzaamheid geldt voor iedereen, ook als jij afhankelijk bent van andere schaarsere geldstromen voor verduurzaming, reistijd wezenlijk groter is en gebouwen mogelijk niet in eigen beheer zijn (dit geldt ook voor randstedelijke organisaties). Want naast de BIS zijn culturele instellingen afhankelijk van andere geldstromen die buiten de Randstad wezenlijk dunner gezaaid zijn dan in de Randstad. Om te voldoen aan deze eisen, zal een flink groter deel van de subsidies worden besteed aan deze eisen en niet meer aan de kunst en cultuur. Provinciale partijen (zeker samenwerkingsverbanden zoals in Brabant) lopen eerder risico dat zij niet meer voldoen aan de basiseisen en de subsidie mislopen. Of juist hun programma moeten uitkleden.
Dat er subsidiestromen als de BIS zijn, is zeer belangrijk en noodzakelijk. Kunst en cultuur is voor en van iedereen en moet bereikbaar blijven voor iedereen. Wees bewust dat eisen die gaan over de randvoorwaarden, de bereikbaarheid van kunst en cultuur kunnen inperken. Wil je zorgen dat kunst en cultuur duurzaam is, divers en bereikbaar voor iedereen (dus inclusief), zorg dan dat Nederland een fijnmazig net krijgt van lokaal bereikbare theaters, musea en andere culturele organisaties. Laat de kunst en makers reizen naar het publiek (is minder stikstofuitstoot), zodat wij gezamenlijk een diversere blik krijgen op de wereld om ons heen die begint op de drempel van onze voordeur. Hoe verder kunst en cultuur van ons af komen, hoe meer obstakels er komen om deze te bezoeken, hoe exclusiever kunst en cultuur worden.
PS: Is het diverser maken van de kunst en cultuur niet hetzelfde als de paternalistische gedachtegang dat de arbeiders van de 19e eeuw verheven moesten worden met kunst? Want wie bepaalt nu welke kunst, cultuur of aanbieder divers genoeg is?
Foto: trappenhuis van Het Depot in Rotterdam (geen BIS ontvanger), ©KaperGerlings Instituut