Van woonhuis tot universiteitsgebouw en van fabriek tot aan cultuurhuizen, Alvar Aalto ontwierp vele typen gebouwen samen met zijn vrouw Aino en later Elissa Aalto, waarin de mens centraal stond. Hun ontwerpen werden de blauwdruk voor de woningen en kantoren in de jaren '50, '60 en '70 met veel natuurlijke bouwmaterialen, planten en plek om samen te komen. De unieke architectuur van de Aalto’s heeft een fundering die veel verder terug gaat, naar de 19e eeuw.

De Finse geschiedenis is een verhaal dat gaat over onderdrukking en bevrijding, waarbij het land tot 1809 onderdeel vormde van Zweden (tot 1809) en vervolgens tot 1917 onder Russische heerschappij zit. De 19e-eeuwse stijlontwikkeling en vooral de bloei van de Nationale Romantiek en de Jugendstil aan het einde van de 19e eeuw, vindt plaats met de vorming van een eigen identiteit en zelfstandigheid op sociaal-maatschappelijk en politiek vlak.

De Nationale Romantiek in Finland leunt sterk op het werk van de Amerikaanse architect H.H. Richardson die lokale bouwtradities en vooral lokaal bouwmateriaal ging gebruiken voor zijn ontwerpen. Finland dat rijk is aan graniet, bood de lokale architecten direct een eigen materiaal waarmee gebouwd kon worden. En ook houtbouw was een dominante bouwtraditie binnen de regio. Voor decoratieve elementen vonden de architecten inspiratie in het boek Kalewala van Elias Lönnrot uit 1835 met volksverhalen, mythen en sprookjes uit Finland en Karelië (een regio die sinds 1945 in Rusland ligt).

De architectuur van de Nationale Romantiek baseerde zich op de romaanse architectuur uit de periode 1000 – 1150. Robuuste massieve gebouwen met rondboogvensters, lokaal gewonnen materiaal (baksteen, natuursteen en hout) en verwijzingen naar het vrije Finland van voor de Zweedse overheersing. Maar deze stijl had ontwerptechnisch veel te danken aan het neoclassicisme in de eerste helft van de 19e eeuw, een architectuurstroming die de nadruk legde op de ratio en veel minder op de emotionele beleving van de Nationale Romantiek. Hoe zit dat?

Helsinki werd in 1818 de hoofdstad van Finland en direct kreeg de classicist J.A. Ehrenström de opdracht om de stad (dat op dat moment niet veel meer was dan een klein dorp) opnieuw te ontwerpen. Ehrenström ontwierp een rechthoekig stedenbouwkundig plan en deze werd volgebouwd met ontwerpen van de Duitse architect Carl Ludwig Engel. Engel was op zijn beurt opgeleid in Berlijn door architect Karl Ludwig Schinkel, de Duitse classicistische architect die het rationele ontwerp introduceerde. Deze rationele stroming was op zoek naar een nieuwe universele vormentaal in de architectuur, volgens hen te vinden in de oorsprong van de architectuur. Door observatie, vergelijking en classificatie van bestaande architectuur kon men nieuwe vormen en ideeën maken, waarbij de focus lag op de constructie van het gebouw en het architectonische ontwerp (en niet de beeldende kunst). Die constructie vond men het zuiverst in de klassieke architectuur van de Grieken en Romeinen én later ook in de middeleeuwse bouw.

Dat Engel en Ehrenström in Helsinki ontwierpen voor de nieuwe bezetter, het Russische keizerrijk, maakte het Classicisme niet populair in de ontwerpen van de latere generaties. De Nationale Romantiek bood de mogelijkheid om terug te grijpen op de oude middeleeuwse architectuur, zonder de rationele ideeën over constructie, ontwerp en functionaliteit los te laten. De ideeën van het rationalisme bleven wel verankerd in Finland, dankzij de Russische keizer. Nicolaas I stichtte in 1849 de Helsingin Teknillinen Reaalikoulu, de technische hogeschool, op. Deze werd later het Polytechnisch Instituut (Polyteknillinen opisto, 1878) om tegenwoordig bekend te staan als de Aalto Universiteit in Espoo. De jonge generatie architecten die de drijvende kracht waren achter de Nationale Romantiek en later de Jugendstil, waren hier allen opgeleid. Het betrof de drie vrienden Eliel Saarinen, Herman Gesellius en Arman Lindgren en de zelfstandige architect Lars Sonck. Alle vier werden aan de polytechnische instituut onderwezen door Carl Gustav Nyström en Usko Nyström (geen familie).

Carl Gustav Nyström was een classicistische architect die zichzelf zag als onderdeel van het structureel rationalisme. Een stroming die alles deelt met het rationalisme, alleen geen ideale architectuur nastreefde. Architectuur was een rationeel constructief proces dat werd geleid door materiaal en de functie van het gebouw, nog steeds geïnspireerd door het verleden. Dat vinden wij terug in zijn cirkelvormige aanbouw van staal en beton uit 1902/’06 aan de universiteitsbibliotheek (1840) van Carl Ludwig Engel.
Usko Nyström was de aanjager achter de Jugendstil en Art Nouveau in Finland. Hij had tussen 1890 en 1891 gestudeerd in Parijs aan de École des Beaux-Arts. Bij terugkomst startte hij een eigen ontwerpbureau samen met Albert Petrelius and Vilho Penttilä en werd hij docent aan de Polytechnische hogeschool in Helsinki onder Carl Gustaf Nyström, waar hij al eerder mee had samengewerkt.

Het gebruik van natuurstenen door de Amerikaan Richardson, het structureel rationalisme van C.F. Nyström, de Art Nouveau invloeden van U. Nyström en geïnspireerd door de lokale Finse architectuur en het boek Kalewala, vormde de fundering voor het werk van de vier architecten Saarinen, Gesellius, Lindgren en Sonck. Een vroeg en mooi voorbeeld van hun ontwerpen in de stijl van de Nationale Romantiek is de Pohjola Verzekeringsgebouw (1901) in Helsinki. Hier vind je de granieten basisstructuur, vensters en deuren die verwijzen naar de middeleeuwse bouw en de versieringen die aansluiten op de verhalen uit de Kalewala.

Dat de vier architecten zeer beïnvloed raken door de Jugendstil en dan vooral de Weense Wiener Secession groep onder leiding van Gustav Klimt, komt al snel naar voren in hun ontwerpen. Zeker wanneer Eliel Saarinen onder eigen naam de opdracht wint voor het ontwerp van het centraal treinstation van Helsinki. Dit gebouw sluit aan op de ontwikkelingen van de Weense architect Joseph Hoffmann en zijn Palais Stoclet in Brussel (1905).

Met Usko Nyström, Eliel Saarinen en Joseph Hoffmann komen wij bij Alvar Aalto. Aalto volgde college bij Nyström en was geïnspireerd door Saarinen, Hoffmann en de Zweedse architect Gunnar Asplund (wiens classicistische werk hij ontdekte tijdens een studiereis in 1920 naar Zweden). Aalto voegt het functionalisme van Nyström en Asplund, het gebruik van natuurlijke bouwmaterialen door Saarinen en de monumentale architectuur én de combinatie van toegepaste vormgeving en architectuur van Hoffmann samen tot een eigen handtekening, gedomineerd door een sociaal mensgericht karakter.

Dat deze handtekening niet direct aanwezig was, bewijzen zijn eerste ontwerpopdrachten voor verschillende kerken, arbeidersclub en -appartementen en twee wachthuizen. Allen sterk beïnvloed door een meer classicistische architectuur die overeenkomsten hebben met het werk van de Zweedse architect Gunnar Asplund en veel minder van de andere architecten.

Wanneer Alvar in 1924 met Aino Marsio trouwt, maken zij een huwelijksreis naar Italië. Het Italiaanse leven en de architectuur maken een blijvende indruk op Alvar. Ook raken zij geïnspireerd door het Russische Constructivisme en het Functionalisme dat in opkomst is. Alvar en Aino trekken uiteindelijk samen op in het ontwerpbureau, waarbij zij werken aan Gesämtkunstwerken, waarin alles van gebouw, meubilair tot aan het serviesgoed ontworpen is door het ontwerp-duo. Hun ontwerpen vormen de basis van het Scandinavische Modernisme en design.

De periode 1928 en 1929 kunnen we beschouwen als de tijd waarin Alvar en Aino het sociale element van hun handtekening ontwikkelden. In deze periode werden vier gebouwen opgeleverd die samen een helder functionalistisch beeld vormen. Het eerste gebouw is de Viipuri Bibliotheek in het huidige Vyborg (Rusland). Het oorspronkelijke classicistische ontwerp uit 1927, geïnspireerd op de ontwerpen van Asplund, maakte een transformatie door in de daarop volgende jaren tot een modernistisch gebouw dat werd gebouwd in de periode van 1928 tot 1937. De regelmaat van het Classicisme is behouden gebleven, terwijl de decoratieve elementen zijn vervangen door de grote vensters, strakke raamomlijsting en wit gestukte muren. Daarmee duidelijk geïnspireerd op de Italiaanse modernisten uit de jaren ’20. Het meest kenmerkende element dat de Aalto’s toevoegden aan dit verdere monument in staal, glas en beton zijn de houten plafonds en marmeren entree. Natuurlijke materialen die geïnspireerd zijn op zowel de Finse traditie als de Italiaanse architectuur.

Het tweede gebouw was het landbouwcoöperatiegebouw in Turku in 1928. Hier viel vooral het theater op met een rijk kleurenschema van donker blauw met grijs en roze bekleding. En in Turku kwam hun derde ontwerp tot leven met door het constructivisme beïnvloedde Turun-Sanomat dagbladgebouw in 1928. De successen van deze ontwerpen bood het duo de kans om op grote prijsvragen in te schrijven en wonnen in 1929 met hun ontwerp voor het Paimio Sanatorium.

Alvar Aalto was nu op een dergelijk niveau terecht gekomen, dat hij kon deelnemen aan internationale congressen en bezocht in 1928 een conferentie over betonbouw in Parijs. Hier ontmoette hij de Nederlandse architect Jan Duiker, de ontwerpen van Sanatorium Zonnestraal in Hilversum. Ook de stedenbouwkundige projecten van de Russische N.A. Ladovsky’s Asnova en ARU Groep (Association of Urban Architects). In het ontwerp van Paimio Sanatorium zijn deze invloeden terug te vinden. Naast de persoonlijke kenmerken van Alvar die voordat hij het sanatorium ontwierp zelf ook in het ziekenhuis had gelegen. Zijn ervaringen daar zorgden voor een meer menselijk ontwerp met lagere ramen, zodat je vanuit het bed ook naar buiten kon kijken. Plafondlampen die niet in de ogen van de patiënt schijnen en wasbakken die geluiddempend zijn. En ook in dit gebouw was de opvallende toepassing van hout een duidelijk signatuur van de Aalto’s.

In 1929 haakte Alvar aan het exclusief economische standpunt van de Duitse architecten van de Neue Sachlichkeit tijdens het Frankfurt congres van het CIAM (Congrès Internationaux d'Architecture Moderne), het Existenzminimum. Concreet zocht men naar het minimaal bewoonbare huis. Deze ideeën komen terug in Aalto’s ontwerp voor een appartement voor het Finse Arts & Crafts genootschap (1930) en in een prototype van een minimum huis voor de Noordelijke Bouw Conferentie in 1932. Ook hier was het sociale karakter en de menselijkheid in het ontwerp een duidelijk onderscheidt met andere modernistische architecten.

Naast architectuur hielden Alvar en Aino zich in de jaren ’20 en ’30 ook bezig met toegepaste vormgeving. In 1935 richtten zij het ontwerpbureau Artek op dat uiteindelijk vooral onder de leiding van Aino kwam. In 1932 bracht Aalto de Paimio stoel op de markt, een ontwerp gemaakt van berkenhoutlaminaat dat op een natuurlijke manier was gebogen. Dit werkproces met hout en vooral ook de vorm van de stoel luidde een meer experimenterende periode in voor Aalto. Het functionalisme liet hij los, terwijl deze stroming juist zijn hoogtepunt bereikte in de rest van Europa en Amerika. Zonder alle ideeën van het functionalisme over boord te gooien, vond hij een vorm van ontwerp dat een samensmelting was van Japanse architectuur en aandacht voor natuurlijke materialen gecombineerd met de voor het echtpaar tekenende  sociale en menselijker ontwerpvisie.

Het eerste huis dat deze kenmerken duidelijk meekreeg, was de eigen woning van het echtpaar Aalto in de buitenwijk Munkkiniemi in Helsinki, recht tegenover een ontwerp van Eliel Saarinen. Het enigszins onregelmatige huis met L-vormige plattegrond is uitgevoerd in een collage van zichtbaar metselwerk, bakstenen en gegroefde planken. Binnen werden de natuurlijke materialen vrij zichtbaar met rieten matten en houten en stoffen betimmering. Deze nieuwe route werd internationaal zichtbaar met het Finse paviljoen voor de Parijse wereldtentoonstelling in 1937. Dit gebouw, genaamd ‘Le Bois est en marché’, was een uiteenzetting van verschillende houttechnieken en houtverbindingen. Daarnaast introduceerden de Aalto’s hier een tweede nieuwe stap, waarin een gebouw werd gesplitst in twee onderscheidende delen en de ruimte tussen deze gebouwen was een plek voor de menselijke beweging. Hij verwees daarbij naar de rationalistische architectuur, waarbij de draagconstructie en het gebouw als geheel domineerden en er altijd een restruimte was op het terrein. Waarom zou je deze niet opnemen in het ontwerp als tuin of park?

In het woonhuis van Alvar en Aino is deze buitenruimte als gebruiksruimte helder terug te zien. De woning vouwt zich rondom de tuin, waardoor het terras als extra kamer functioneert. Boven is dit op de eerste etage herhaald met het dakterras dat is ingebed in de omliggende kamers. Ook hier is rekening gehouden met looproutes en gebruik van het terras als leefomgeving. Het granieten fundament vindt zijn weerklank in de rotsen in de tuin en ook de houten betimmering (binnen en buiten) wordt gespiegeld in de bomen rondom de woning. De keuze voor een L of U-vormige plattegrond, rondom een (veelal) verhoogde tuin, waarbij de bouwdelen van elkaar zijn te onderscheiden door het materiaalgebruik aan de gevel bleef leidend voor de ontwerpen van Aalto in de jaren ’30 en ’40.

En juist aan het einde van die jaren ’40 kwam er een nieuwe verandering in zijn ontwerpen. Met het ontwerp van het Pensioen Instituut in Helsinki in 1948 (gebouwd in 1952 – 1956) en later bij het Hansaviertel Interbau in Berlijn (1955). Bij beide ontwerpen ligt de nadruk op het sociale en een leefbare omgeving. In het Pensioen Instituut gebruikt Aalto kleur om de verschillende overgangen en ruimten van elkaar te onderscheiden, terwijl tot in de kleinste details is uitgewerkt hoe het leven in dit kantoorgebouw zo aangenaam mogelijk kan zijn. Bij de appartementen in zijn Hansaviertel Interbau blijft Aalto vasthouden aan de U-vormige plattegrond, waarbij dit keer het inpandige balkon de rol van tuin overneemt. De buitenruimte werd zo een aparte leefruimte en bood door zijn beschermde ligging in het pand een private buitenruimte.

Bijzonder aan deze verandering is vooral de monumentale vorm, de gebouwen worden iconen op zichzelf, die zowel binnen als buiten om aandacht vragen. Deze grote verschuiving is deels te verklaren door het overlijden van Aino in januari 1949. Alvar kwam alleen te staan en werd de leidende architect en ontwerper achter Artek en zijn architectenbureau. Bovendien hadden zij samen gewerkt aan een stevige positie binnen de architectuurwereld die nu ook internationaal aanzien had gekregen. Het past eveneens in de internationale ontwikkelingen in stedenbouw en architectuur, waarbij de architect iconische ontwerpen maakte als nieuwe monumenten in de stad. Deze monumentaliteit zien we verder groeien tot aan de dood van Aalto met in Helsinki onder anderen het Stora Enso hoofdkantoor (1962), de Academische boekhandel (1969) en de Finlandia Hall (1976).

Op 11 mei 1976 overlijdt Alto in Helsinki. Zijn tweede vrouw, Elissa, zette zijn ontwerpbureaus voort en hield de nalatenschap van Aino en Aalto in stand. Samen hadden zij in 1969 de Alvar Aalto Foundation opgericht die na de dood van Elissa de erfenis van alle drie de Aalto’s beheert en voor het publiek en onderzoek toegankelijk maakt.